A Late Quartet

Late Quartet, A

1e viool, 2e viool, viola en cello. Het vermaarde Fugue String Quartet uit New York bestaat al 25 jaar en heeft ruim 3000 concerten gegeven. Het nieuws dat cellist Peter Mitchell (Christopher Walken) een vroeg stadium van Parkinson’s heeft en er mee op wil houden slaat in als een bom en brengt het delicate evenwicht van het kwartet aan het wankelen.

De film is in heerlijk Adagio, om in muziektermen te blijven. Uiterst rustig en behoedzaam komen de ontwikkelingen op gang, aangezwengeld door het besluit. Peter wil nog één afscheidsconcert spelen maar heeft ook al een vervanging op het oog. Viola speelster Juliette Gelbart (Catherine Keener) is een gevoelsmens die zich afvraagt of Peter misschien toch niet door wil gaan en denkt zelf te stoppen omdat ze hem zal missen en het Quartet nooit meer hetzelfde zal zijn. 1e Violist Daniel Lerner (Mark Ivanir) komt berekender over, leeft (alleen) voor de muziek en onderschrijft wat Peter zelf verwoord: “no compromises, quality above all”, een motto dat ze sinds hun jonge jaren nastreven. 2e Violist Robert Gelbart (Philip Seymour Hoffman) voelt dat het tijd is om de posities in de groep te herzien, omdat hij niet langer alleen maar 2e viool wil spelen.

Het is iets zeer herkenbaars. Een punt in je leven waarop alles wat je als vanzelfsprekend aannam, ontwricht wordt, waardoor de dingen in een ander daglicht komen, waardoor je weer vragen gaat stellen, waardoor je terug kijkt op het verleden en vooruit moet kijken naar de toekomst. Het is het punt waarop zaken op scherp worden gezet, iedereen uit zijn comfort zone komt, harde waarheden naar voren komen, ego’s worden gekrenkt, relaties onder druk komen, beslissingen moeten worden genomen. De perfecte eenheid gaat dissonanten vertonen. Maar was die eenheid wel zo perfect?

Het is een mooie vondst om dit gegeven aan het Quartet op te hangen. De instrumenten weerspiegelen de persoonlijkheden van de karakters. Karakters die allemaal hun hart en ziel hebben verpand aan de muziek. Er (bijna) alles voor doen, omdat ze zo veel op hebben moeten geven om überhaupt zo goed te worden, zo ver te komen. Dat geef je niet zomaar op.

Laat het maar aan acteergrootheden als Hoffman, Keener en zeker Walken over om er iets moois van te maken, want wat is Walken goed en wat is het fijn om hem weer eens in een serieuze rol te zien. Er is weinig op de film aan te merken, of het moet zijn dat het wat simpel is dat als Robert Daniel kwalijk neemt dat hij bij het spelen altijd zo rigide vasthoudt aan de aantekeningen op de partituur en aanbeveelt zijn passie los te laten, Daniel zich in de volgende scène op Robert’s mooie dochter stort. Het is de film vergeven, want het genieten van het spel van de acteurs staat buiten kijf.

Zelf heb ik niet veel met klassieke muziek. Hier en daar vind ik wat stukken mooi, maar ik heb er niets van in mijn verzameling en zet het zelf dus ook nooit op. Toch heb ik een prachtige ervaring die ik nooit zal vergeten. Een aantal jaren geleden bezocht ik een vriend in New York. Hij deelt het appartement met een violiste. En niet zomaar eentje. Al vroeg won ze prijzen, ze was student en assistent leraar aan de befaamde Juilliard School, was concertmeester van het Juilliard Symphony, speelt over de gehele wereld solo of in een kamerorkest en ze woont dus in een met twee personen gedeelde flat drie hoog achter. Het laat meteen zien – wat ik verderop ook aan geef – dat het instrument en de muziek je ziel en zaligheid moeten zijn. Ik maakte dus kennis met deze dame en wist haar zover te krijgen wat voor mij en mijn vriend te spelen. Ze speelde iets van Bach (omdat ik aangaf dat ik daar het meeste bij voelde) en een modern stuk (Anthèmes van Pièrre Boulez). Ze stond daar voor me, op nog geen meter afstand, in haar slobberige huiskleding met twee verschillende sokken en ik was diep onder de indruk. Zo dichtbij zie je elke beweging, hoor je elke ademhaling, voel je echt de muziek door je heen gaan. Opvallend was dat hoewel ik er niets vanaf weet, ik vond dat ze het moderne stuk met meer passie speelde en ik kon zelfs aanwijzen welk stuk ik het mooiste over vond komen, wat ze bevestigde als zijnde haar favoriete deel. Het was een unieke ervaring en ik voel me vereerd dat ik dit op deze manier mee heb mogen maken, maar ik zet nog altijd geen klassiek op.

Jason Becker: Not Dead Yet

Jason Becker - Not Dead Yet

Ik: “Interesse?” (met link naar Jason Becker: Not Dead Yet)

Hij: “Totaal niet eigenlijk. Jij?”

Ik: “Jawel. Ga hem binnenkort eens bekijken… Schijnt een goede docu te zijn”.

Hij: “Oh het zal vast goed zijn. Maar ik vrees toch dat het weer een kwestie van talking heads die beschrijven hoe briljant en uniek hij in zijn jeugd was, misschien wel de beste muzikant ooit, gevolgd door de dramatische sectie over zijn ziekte, oh groot onrecht en verlies van talent, om af te sluiten met hoe zijn liefde voor muziek hem heeft doen overleven en overwinnen als een fenix, bijgestaan door de liefde van zijn ouders. Laatste statement in de docu: hij is dankzij zijn ziekte een veel beter componist en muzikant geworden dan dat ie gezond ooit geweest zou zijn! Dat is wat ik denk dat het is. Maar duw mijn neus vooral diep in hoever ik er naast zit!”

Nou, dat ga ik niet doen, want natuurlijk zit hij er niet veel naast. Hij is een vriend die net als ik zijn muzikale wortels in de jaren tachtig heeft zitten en dan specifieker in de Heavy Metal.

Voor wie niet weet wie Jason Becker is: een technisch virtuoze gitarist die in de jaren tachtig op zeer jonge leeftijd furore maakte in de band Cacophony (met Marty Friedman) en daarna op twintig jarige leeftijd werd gevraagd door David Lee Roth om in diens band te komen als opvolger van Steve Vai. Het album dat hij met David heeft gemaakt heet A Little Ain’t Enough en al tijdens die opnames werd duidelijk dat Jason de ziekte ALS (Amyotrofe Laterale Sclerose oftewel Lou Gehrig’s Disease) had en deze progressieve ziekte weet binnen afzienbare tijd zijn zenuwen te vernielen waardoor hij totaal verlamd raakt en snel zal sterven.

Maar…, hij is nog niet dood. Voornamelijk door de goede zorg van ouders en (voormalig) verloofde, die hem met goede voeding van een bijna lijk weten om te toveren tot een normaal uitziende man, die met behulp van een speciaal voor hem uitgevonden manier van gebarentaal – waarbij hij alleen zijn ogen gebruikt – weer kan spreken en zelfs muziek kan maken.

Ik: “Soms kan het heerlijk zijn als verwachtingen uit komen, toch?”

Dus het is best heftig als je via diverse sprekende hoofden (familie, vrienden, muzikanten) hoort wat de jonge man is overkomen. Maar vooral het tweede deel is interessant. Hierin wordt duidelijk hoe hij de muzikale symfonieën die hij in zijn hoofd hoort weet om te zetten naar hoorbare muziek. Als je weet hoeveel noten per minuut hij gemiddeld speelde, moet het niet gemakkelijk zijn om dit proces te vertragen, zodat je noot voor noot kunt aangeven wat het moet zijn. Het doet denken aan de prachtige film The Diving Bell And The Butterfly, waarin de verlamde Bauby een heel boek weet te schrijven. Het doet denken aan de fantastische film Amadeus, waarin de componist op zijn sterfbed noot voor noot zijn Requiem uitspelt aan Salieri. Maar dat waren (hoogstaande) gedramatiseerde verfilmingen en dit is een documentaire, die zeer zeker weet te boeien, maar niet excelleert, zoals Becker dat ooit zelf deed.

Voor de volledigheid wil ik nog even zeggen dat ik de muziek van Jason Becker in mijn Metal verleden wel heb leren kennen, maar er nooit echt een fan van ben geweest. De technische virtuositeit werd mijns inziens nooit omgezet in een herkenbaar eigen geluid of memorabele muziek. Iets wat ik bij Eddie Van Halen en Yngwie Malmsteen bijvoorbeeld wel vond.

Conclusie? Het enige waarop mijn vriend er naast zit, is dat deze documentaire gespeend is van melodrama en er zeker niet wordt gezegd dat hij nu een betere muzikant is dan hij toen was. Duidelijk is wel dat de lijdensweg van Becker pas nu en dankzij deze film goed tot mij is doorgedrongen.

The Runaways

The Runaways

1975. Er zijn niet veel meiden die een instrument hanteren in de rock-scene. Laat staan dat er een meidengroep is die deze scene even wakker zal schudden. Het is de droom van producer Kim Fowley die Joan Jett en Sandy West met elkaar in contact brengt en zo de basis legt voor de ‘ruige’ meidenband The Runaways. Het hele bandje lijkt lukraak bijeengeraapt door de fanatieke producer, die de stuwende kracht achter de band is. Met beperkt succes (very big in Japan) komt de droom gedeeltelijk uit.

Afgezien van een gedramatiseerde vertelling van de geschiedenis van de band is het ook een kijkje in de ontwikkeling van een aantal jonge meiden met weinig kansen die op zoek zijn naar hun eigen identiteit. Die identiteit is natuurlijk wel gemodelleerd naar grote voorbeelden, zoals David Bowie en Suzy Quatro.

Nederland is voor zover ik weet nooit zo warm gelopen voor deze band. Op de middelbare school bracht een vriend de band onder mijn aandacht. Hij had ‘the hots’ voor Sandy West. Ik zag meer in Lita Ford, for two obvious reasons. Maar verder dan foto’s kijken ging het bij mij niet. Ik had hun muziek namelijk niet in bezit om te draaien. En op de radio kwamen ze uberhaupt niet voorbij.

Vraag is of deze film hier een release zal krijgen. Misschien voor de fans van Kristen Stewart die de rol van Joan Jett speelt? Ik vermoed van niet. Erg veel wordt er dan niet gemist. Zowel als biopic, als coming of age drama maakt de film geen diepe indruk. Voor een wilde rock ‘n’ roll band zie je maar weinig ruige kantjes. Alles rommelt maar een beetje voort en lijkt per ongeluk te ontstaan. Het blijft ook allemaal erg binnen de groep steken, zonder een brug te slaan naar de wereld er om heen. Daarnaast komen de zieleroerselen van de twee hoofdpersonen niet echt aan de oppervlakte. De diepgang blijft steken op de drie akkoorden die de muziek rijk is. Aan het eind van de film is het mij nog steeds onduidelijk of The Runaways beroemd zijn geworden door het concept (meidenrockband) en de uitdagende zangeres (in lingerie op tv), of omdat ze muzikaal echt iets in de pap te brokkelen hadden. Jammer.


Control

Anton Corbijn is bekend van zijn foto’s. Veelal zwart/wit. Veelal popmuzikanten. U2, Joshua Tree, om maar eens iets te noemen. Nu heeft hij zijn eerste film geregisseerd. Over Joy Division, of liever gezegd, Ian Curtis, de zanger. Met deze band is het voor Corbijn een beetje begonnen. Muzikaal gezien paste het bij hem en ook van deze band heeft hij een zeer bekende kiek geschoten.

Nu maakt hij de cirkel een beetje rond door zijn bekende signatuur in deze mooie (zwart/wit)film op gepaste wijze door te laten schemeren. Je kunt zijn hand er in zien, als je dat wilt, maar het wordt nergens opgedrongen.

Ian Curtis komt uit het plaatsje Macclesfield in de buurt van Manchester. Het is zo’n troosteloos stadje waar hij werkt bij het arbeidsbureau. Wat vrienden van hem maken muziek, maar komen niet verder vanwege het gebrek aan een goede zanger en songs. Ian heeft op dat moment al een vriendin, zijn latere vrouw Deborah (op wiens boek de film is gebaseerd) en sluit zich aan bij de drie vrienden om eerst onder de naam Warsaw, maar later dus als Joy Division een flinke stempel op de popmuziek te gaan drukken. Deborah wordt zwanger. Ze krijgen een dochter. Ian kampt met vreselijke aanvallen van epilepsie. Iets waarvoor er toentertijd niet echt goede medicijnen waren. Alleen met de band gaat het eigenlijk goed. Weg van Macclesfield, weg van de benauwdheid van thuis. Als hij dan ook nog de Belgische Annik Honoré bij een optreden tegen het lijf loopt en daar verliefd op wordt, wordt het gat tussen zijn thuisbasis en het tourleven alleen nog maar groter. De emotionele achtbaan waar hij in komt te zitten gaat van ultiem geluk (verliefd op tournee) naar diepe droevenis (tanende gevoel voor vrouw en kind). ‘Love will tear us apart again’. Ian wordt figuurlijk uit elkaar getrokken. Dit, samen met zijn depressieve aard, gepaard gaande met heftige epilepsie aanvallen, zorgen er voor dat hij er voor kiest om op 23 jarige leeftijd een einde te maken aan zijn leven. Een paar dagen voordat de band in Amerika zou gaan touren.

Een oordeel wordt niet gegeven. Het chronologisch vertelde verhaal wordt zonder veel opsmuk gebracht. Het zijn de kleine momenten waarin je de zorg van Corbijn herkent. Zoals het shot van de telefoonpaal met draden (foto!). Maar ook het feit dat als je Ian in een spaarzaam moment met zijn dochter op schoot ziet, je het gezicht van het kind niet ziet. Alleen haar haar. En Ian’s gezicht. Pas als Deborah het kind overneemt komt ze beter in beeld. Het laat de afstand van Ian tot zijn gezin goed zien. Zijn verdriet is voelbaar. Maar ook dat van Deborah. De puzzel was voor de jonge Ian onoplosbaar geworden. Misschien had hij het wel gered met wat meer levenservaring.

Metal: A Headbanger's Journey

Mijn muzikale oorsprong ligt bij de Heavy Metal. Ik ben groot geworden met Iron Maiden, Van Halen, Rush, Metallica, Def Leppard, AC/DC, noem ze maar op. Ik was al fan aan het begin van de jaren ’80. Mijn eerste concert was dat van Saxon! Dat is dus lang voordat de film begint met beelden uit de hoogtijdagen van de Heavy Metal, zo rond 1986. Het was de grootste muziekbeweging in de wereld. Filmmaker Sam Dunn is (nog steeds) fan in hart en nieren. In die tijd en nu nog. Hij is ondertussen afgestudeerd antropoloog en heeft Metal het onderwerp van een filmische studie gemaakt. Een zeer onderhoudende studie, vol (keiharde) muziek, interviews en beschouwingen over het genre. Zo wordt Black Sabbath de grondlegger van de Heavy Metal genoemd, met hun muziek gebaseerd op de zogenaamde “tritone” oftewel “the devil’s chord”. Er wordt stilgestaan bij de ontstaansgeschiedenis, welke soorten Metal heb je allemaal, hoe zit dat met religie en satanisme, de antipathie vanuit de wereld er omheen, etc. etc. Vanaf de eerste tonen muziek (Iron Maiden) in de film ben ik eigenlijk al verkocht. Hoewel ik al jaren geen echte Metalhead meer ben, blijft het toch in je zitten. En de klank van twee gitaren die een vette metal-riff neerzetten doet het bloed door de aderen stromen. Dunn’s reis voert je langs diverse oorden, waaronder het grootse Wacken Festival in Duitsland en grootheden uit de Metal-scene, van Tommy Iommi tot Tom Araya. Van Vince Neil tot Ronnie James Dio. Hoe gevaarlijk kan Metal zijn? Tom Araya (Slayer) kan de buitenstaander geruststellen en misschien wat ontluisterend zijn voor een fan als hij zegt dat hij katholiek is en de cd-titel “God Hates Us All” toch vooral heeft uitgekozen omdat het zo goed klinkt. Maar God haat ons niet hoor, voegt hij eraan toe. Nee dan de vreemde snuiters uit Noorwegen met hun Black Metal. Die gasten menen het serieus en hebben al menige kerk in de fik gezet, en elkaar of zichzelf omgebracht. Hier distantieert de filmmaker zich dan ook wel eventjes van wat er wordt gezegd. Gauw terug naar de bottom line: Metal moet een krachtig gevoel opwekken. Het gevoel dat je de wereld aan kan. Als je dat niet krijgt: so be it, we zullen je niet missen.