Django Unchained

Django Unchained

Een slaaf wordt verkocht aan een premiejager die hem zijn vrijheid geeft in ruil voor het jagen op premies, waarna ze uiteindelijk de vrouw van de slaaf gaan bevrijden uit handen van een gemene plantagehouder.

Even voorbij de helft van de film vraagt ex-slaaf Django (Jamie Foxx) aan plantagehouder Calvin Candie (Leonardo DiCaprio), die met veel omhaal van woorden een slaaf terechtwijst, wanneer hij nu eindelijk klaar is met spelen. Geen idee of Tarantino zichzelf hier bespot, maar het vat goed samen waar de man goed in is, eindeloos vermakelijk ouwehoeren. In zijn debuut Reservoir Dogs werd deze toen nog vernieuwende aanpak al direct onder onze neus geschoven in de openingsscène waarin een aantal zware jongens  in een restaurant zitten te keuvelen over Madonna en het geven van fooi. Onvergetelijk is de bijbelse speech van Jules Winnfield (Samuel L. Jackson) alsook het verhaal over een horloge van Captian Koons (Christopher Walken) in Pulp Fiction. In Christoph Waltz vond Tarantino een Oscar winnaar. Waltz wist op geheel eigen wijze Tarantino’s idioom naar zijn hand te zetten, zoals in de ook al weer beroemde beginscène van Inglourious Basterds.

Vernieuwend is het allang niet meer, maar kenmerkend des te meer. Dus ook zijn nieuwe film hangt van scènes aan elkaar waarin er veel en uitgebreid wordt gepraat, waarin Waltz zijn typische wijze voortzet en een geduchte vocale tegenstander treft in DiCaprio, die iets schmierender uit de hoek komt bij tijd en wijle. Toch heb ik het gevoel dat het trucje een beetje heeft afgedaan. Misschien ook omdat het niet altijd even scherp wordt toegepast, zoals in de op zich grappige scène met (het ontstaan van) de Ku Kux Klan die eigenlijk een stille dood sterft omdat er veel te lang op door wordt gegaan. Misschien ligt het er ook aan wie de woorden uitspreekt, want als oudgediende Samuel L. Jackson met Uncle Ben’s-achtig uiterlijk eenmaal zijn intrede doet, veegt hij eigenlijk met iedereen de vloer aan en moet ik voor het eerst echt lachen.

En natuurlijk kent de film mooie visuele vondsten, zoals de wiebelende kies op de huifkar, de neger die op sneeuwschoenen in een winters landschap op een sneeuwpop zijn schietkunst oefent en katoen dat met bloed wordt besmeurd. En natuurlijk komt er een reeks aan oude bekenden langs, van Tom Savini (met honden) tot Zoe Bell (achter zakdoek). En natuurlijk is de muzikale score weer een potpourri van Ennio Morricone tot 2Pac, van Requiem tot Five-Thousand-Dollar Nigga’s and Gummy Mouth Bitches. En natuurlijk is er een bloedbad…

Het is 165 minuten Tarantino, die weer een vinkje achter een genre kan zetten, die nog altijd volle zalen trekt, maar die zijn hoogtepunt al jaren geleden heeft bereikt en zich in een onuitputtelijke wereld van filminvloeden toch beperkt tot het trucje waar hij goed in is. Eindeloos vermakelijk ouwehoeren. In welk genre dan ook. En hoe aardig dat ook is, jammer is het ook.

Meek's Cutoff

In 1830 heeft de regering in Washington de Indianen Oklahoma ‘gegeven’ om daarmee de weg vrij te maken voor de kolonisten om de overige gebieden in te trekken. De naam van de wet die hier voor in werking treedt zegt echter genoeg: ‘The Indian Removal Act’ met de deerniswekkende ‘Trails Of Tears’ waarbij vele Indianen het leven lieten tot gevolg. Maar zelfs dat is niet genoeg voor de bleekhuiden die er voor zorgen dat ook Oklahoma nog wordt ingelijfd en vrijgegeven voor kolonisatie. Om alle kolonisten een gelijke kans te geven op een mooi stukje grond wordt vastgesteld dat op 22 april 1889 om 12:00 uur het sein wordt gegeven voor de grote trek naar Oklahoma, ook wel bekend als de ‘Oklahoma Land Rush’. Het vormt de basis voor het prachtige stripalbum van Lucky Luke in ‘De Trek naar Oklahoma’. De man die sneller schiet dan zijn schaduw wordt ingehuurd om er voor te zorgen dat alles eerlijk verloopt. Het is het begin van een heerlijk en hilarisch avontuur, vol actie.

Hoe anders verloopt is Meek’s Cutoff. Een klein groepje kolonisten trekt er in 1845 op uit om hun geluk te beproeven in Oregon. Huifkarren, muilezels, ossen, mannen met revolvers, vrouwen in wijde jurken, Holly Hobbie kapjes,onontgonnen gebieden, het belang van vers water (wassen, de was en drinkwater), pioniers, avonturiers, simpele mensen met een droom. De vlaktes zijn eindeloos, de karavaan vordert niet sneller dan in de langzame pas waarin men loopt (15km op een dag), een kaart van het gebied bestaat niet, dus volgen ze de ingehuurde gids Meek. Maar het vertrouwen in hem wordt minder naarmate de lange dagen hun tol gaan eisen en water een schaarste wordt. Wat anders te doen dan te vertrouwen in de bijbel en de zoektocht naar een persoonlijk Eden voort te zetten.

Maar het wantrouwen blijft groeien net als de onzekerheid die zich begint te uiten in angst. Angst dat het slecht zal aflopen. Bang voor Indianen, spijt dat ze zich hebben losgemaakt van een grotere groep, twijfels over de juiste weg. De weg door het vlakke, droge land, waar geen boom te bekennen valt. Het eindeloze niets.

De film is even verstild als het troosteloze landschap waar de groep door heen trekt. Ontdaan van elke vorm van poëzie, opsmuk, sensatiezucht of mooifilmerij. Dit is puur en ongerept. Het is ook gortdroog. Er gebeurt niet echt veel. Toch blijf ik geboeid door wat ik zie, ook al is de emotionele beleving vrij vlak. Naarmate de film vordert is het gevoel dat het fout zal gaan in balans met het gevoel dat dit niet de film is waar het fout in zal gaan. Tenminste, niet op de wijze die je normaliter verwacht. Maar wat dan?

De Bijbelse tekst die een jochie leest in het begin van de film blijkt profetischer dan verwacht en opent mijn ogen over de religieuze inslag van de film. Nadat Adam en Eva een appel hadden gegeten van ‘the tree of knowledge of good and evil’ werden ze verbannen en zorgde God er voor dat ze de weg naar ‘the tree of life’ (die in het Paradijs staat en diens vruchten onsterfelijkheid geven) nooit meer zouden vinden. De reis van de kolonisten is een beproeving, waarin de enige boom die in de film voorkomt boekdelen spreekt.

Een beproeving is ook de film zelf, die mij echter niet het grote genot gaf dat ik op basis van enkele lovende recensies en hoge noteringen in jaarlijstjes verwachtte. Ik mis dan toch een vorm van schoonheid die Terence Malick hier zeer goed in had kunnen leggen.

Red Hill

Red Hill

“In association with Wolf Creek Pictures”. Wolf Creek was die uit het niets opdoemende zeer geslaagde en brute horror film over een (bestaande) Australische seriemoordenaar. Greg Mclean was de regisseur die ondertussen een productiemaatschappij heeft, die zijn naam weer heeft verbonden aan Red Hill. Het zal mij benieuwen of de naam kwaliteit waarborgt.

Een jong verliefd stel, baby op komst, pas verhuisd, nieuwe baan. Shane Cooper (Ryan Kwanten) is vanwege zijn zwangere vrouw het drukke leven uit de stad ontvlucht om als diender van de wet aan de slag te gaan in Red Hill. Een klein dorp in Australië waar paarden nog een vooraanstaand middel van vervoer zijn. Shane valt met zijn neus in de boter als blijkt dat er een moordenaar uit een zwaar bewaakte gevangenis is ontsnapt. Eentje waar Red Hill kennelijk nog een appeltje mee te schillen heeft. Alle kerels met een geweer worden geronseld want de politie inspecteur gaat er van uit dat de man in kwestie, een scarred face aboriginal genaamd Jimmy Conway, naar het dorp zal komen. Het welkomst comité zal klaar staan om hem op te vangen met als enige order: “shoot to kil”.

Dat er meer aan de hand is zal de kijker, en later ook Shane, begrijpen. De moordenaar komt niet zo maar terug naar het dorp, waar hij een regelrechte wraakoefening uit lijkt te gaan voeren. They probably fucked with the wrong aboriginal…

Het is een redelijk recht door zee wraakfilm in een apart eigentijds Western jasje. Ryan Kwanten heeft het knappe uiterlijk van Ryan Reynolds en speelt de heldenrol met verve, heel natuurlijk. De spanning tussen hem en de rest van de agenten wordt steeds grimmiger. Als er nog geen vuiltje aan de lucht is botsten de verschillende karakters al lekker, maar dat heeft natuurlijk een diepere oorzaak die, als de aap uit de mouw komt, alleen nog maar heftiger wordt. De wraakoefening van Jimmy is zonder mededogen en efficient. Toch heeft zijn dreiging niet de lading die het zou moeten en kunnen hebben. Je voelt allang dat er meer aan de hand is, wat vermeden had kunnen worden door het verhaal iets anders in te kleden.

Al met al is de kwaliteit op zich wel gewaarborgd, maar er vallen geen monden open.

Wat ik me wel afvraag: waar is de rest van de bevolking? Voor figuranten was er kennelijk geen plek.

True Grit

True Grit

Doorzettingsvermogen, moed, karakter. Iemand met ‘true grit’ gaat helemaal voor een opdracht, ondanks het eventuele gevaar dat ermee gemoeid is. Zo’n persoon zoekt Mattie Ross (Hailee Steinfeld) om de moordenaar van haar vader op te sporen en te laten ophangen in het dorp waar ze vandaan komt. Ze komt terecht bij Rooster Cogburn (Jeff Bridges) die na enige scepsis de opdracht van het veertienjarige meisje accepteert. Dan is er ook nog LaBoeuf (Matt Damon), een Texas Ranger die al langer achter moordenaar Tom Chaney aan zit, want die heeft ook wat op zijn kerfstok in de staat Texas.

Het simpele gegeven wordt weergaloos ingevuld door de gebroeders Coen, door karakters voor te schotelen die om van te smikkelen zijn. Mattie’s ‘true grit’wordt al direct evident in de zoektocht naar een geschikte dienaar van de wet. Ze spreekt in prachtige volzinnen en gebruikt woorden die menig volwassene niet eens kent. Ze is belezen en geschoold en heeft een niet aflatend doorzettingsvermogen. De combinatie van deze factoren maakt haar tot een indrukwekkende onderhandelaar die nauwelijks iets lijkt te vrezen. Een hoogstaand debuut van Hailee Steinfeld, waarvan we zeker nog veel meer gaan zien.

Vlak echter Jeff Bridges niet uit. Daar waar de film in het begin wordt overheerst door de imponerende persoonlijkheid van Mattie, geeft hij zijn door de wol geverfde U.S. Marshall met drankprobleem steeds meer gestalte en steelt hij zeker in de tweede helft van de film de show met zijn droogkomische observaties, fles aan de mond en hart voor de zaak. Matt Damon zorgt daarbij als de Texas Ranger – die toch vooral zijn kennis uit een padvindershandboek lijkt te hebben gehaald – voor een mooie tegenpool.

En dat is nog lang niet alles. Kleine, maar allesbehalve ondankbare rollen zijn er voor Josh Brolin, als de sukkelige moordenaar Tom Chaney en Barry Pepper als Lucky Ned Pepper (!), de baas van de boevenbende. Daarnaast duiken er karakters op die alleen maar uit het Coen idioom ontsproten kunnen zijn, zoals de ‘berenman’, die niet alleen met zijn uiterlijk, maar ook met zijn conversatie even het absurdistische spotlicht pakt, of een lid van de boevenbende, die alleen maar dierengeluiden produceert.

Kortom, het is weer genieten van een bekende Western wereld in een bijzondere Coen-jas. Het genieten blijft echter wel beperkt tot de tijd dat de film duurt. Er worden verder geen diepe(re) emoties of lagen aangeboord, waardoor je de film nog wat langer met je mee neemt. Iets dat bij No Country For Old Men bijvoorbeeld wel het geval was.