My Queen Karo

My Queen Karo

Een voorpremière heeft iets speciaals. Zeker als daar ook nog de regisseur van de film bij aanwezig is. Dorotheé Van Den Berghe in dit geval. De Belgische heeft een film gemaakt over het krakersmilieu van begin jaren ’70 in Amsterdam. Specifieker over het meisje Karo (Anna Franziska Jaeger), dat met haar Belgische vader en Franse moeder naar Amsterdam gaat om daar deel uit te maken van die scene. Nog specifieker over haar eigen ervaringen en herinneringen, aangezien de film daarop is gebaseerd. Des te interessanter dus om te horen wat ze daar over te zeggen heeft na afloop van de film. Maar eerst de film zelf.

Zoals aangegeven komt het gezin van drie naar Amsterdam en kraakt daar met een groepje gelijkgestemden een pand in het hartje van de stad in de omgeving van de Zeedijk. Wat begint als een spannend avontuur mondt al snel uit in de problemen die het vrije leven met zich meebrengt. Want waar staat dat voor? Voor egocentrische vader Raven blijken de idealen van recht op wonen en vrije liefde vooral een vrijbrief om rellen te schoppen en er al gauw een leuke nieuwe vriendin op na te houden. Iets dat moeder Dalia niet wil, maar moet verkroppen. Het is immers de tijdgeest, en hoe had ze anders hun nieuwe leven voorgesteld? De grote groep mensen die in het pand leeft, zonder gescheiden te worden door muren, delen alles, doen zoveel mogelijk samen, zijn vooral artistiek bezig (ontwerpen van kleding en kunst), maar hebben er kennelijk geen moeite mee om geld te stelen van ‘de rijken’. O ja, dat valt natuurlijk onder de herverdeling van het kapitaal. Karo ziet alles aan. De kijker ziet alles door de ogen van Karo. Daar wordt je niet vrolijk van. De weinige momenten van vreugde zitten in het gaan zwemmen met de benedenbuurvrouw uit het Oostblok (Rifka Lodeizen), de momenten met het egeltje dat ze als huisdier heeft en als ze met haar vader en moeder samen is, zonder alle anderen er om heen. Karo heeft behoefte aan privacy en laat dat merken door de muren van haar kamer af te tekenen op de grond. Ze speelt nauwelijks met de andere kinderen in het kraakpand en voelt van binnen dat het niet juist is dat haar vader opeens kust met een andere (onbekende) vrouw. De utopische gedacht achter de commune drukt als een zware, benauwende deken over het leven van het Koninginnekind dat alleen maar een blij gezinnetje wil vormen.

Je krijgt het gevoel naar lucht te willen happen. De film is deprimerender dan deze in eerste instantie lijkt. Voornamelijk omdat je alles waarneemt vanuit Karo, wat wonderwel goed lukt. Ook al ben je geen kind meer, je voelt dat deze vrije levensvorm niet de juiste is om een kind in op te voeden. Het kind dat het geweten is van de kijker. Het geweten zou moeten zijn van de volwassenen in de film, die echter te veel bezig zijn met hun al dan niet oprechte idealen. Wist men niet beter? Was men zo naief?

De film kent enkele prachtige beelden, zoals de blik vanaf de schommel, met Karo deels up close in focus en de grote mensen onscherp op de achtergrond. In haar wereld bevinden we ons. Mooi is ook de vondst met de zaklamp die Karo gebruikt om door haar shirt te schijnen, waarbij de kleine gaatjes zichtbaar worden.

Hoofrolspeelster Anna is een vondst. Door regisseur Van Den Berghe gespot op straat, vertelt de filmmaakster ons na afloop. Naast haar zien we Matthias Schoenaerts en Déborah Francois in de rollen van de vader en moeder en duiken er nog wat bekende gezichten op in grotere (Rifka Lodeizen, Maria Kraakman) en kleinere bijrollen (Hadewych Minis, Bob Fosko, Dragan Bakema).

Op autobiografische wijze wil Van Den Berghe laten zien hoe men destijds experimenteerde met familiestructuren. Het experiment dat uitloopt op een fiasco met ouders die uit elkaar gaan als gevolg. Iets dat nu ook meer dan ooit, door weer andere omstandigheden, een grote rol speelt in de samenleving. Met alle gevolgen voor kinderen van dien. Ze wil laten zien dat Karo niet wil kiezen tussen haar ouders. En daarom geen oordeel velt over hun gedrag. Het komt allemaal wel over, maar de diepgang zit hem toch voornamelijk in een gevoel dat over wordt gebracht, en dat gevoel is niet prettig. Dorotheé vertelt dat ze aan deze periode terug denkt als zeer kleurrijk. Maar wat betekent dit dan voor haar? Ik kan er geen vrolijke betekenis aan toe kennen in dit geval. Het is een vraag die ik moet stellen, als het afgenomen interview klaar is en de mogelijkheid wordt geboden voor vragen uit het publiek. Ik ben daar geen held in en houd mijn mond. Net als alle anderen om mij heen. Ik heb ook het gevoel dat ik er nog langer over na moet denken, voordat ik een goede vraag kan stellen. Daarbij is het een autobiografische film, waarbij elke vraag nog meer als een directe aanval kan worden opgevat. Mmm. Dat er vragen zijn, blijkt als we de zaal verlaten en Dorotheé in (nog) iets persoonlijker omstandigheden staat te praten met enkele filmgangers. Maar nu is het te laat, besluit ik.

Plaats een reactie